Er zijn momenten dat er van die plek en de rotsblokken niets te bespeuren valt. Dan wordt uit die gapende kloof het water met woest en kolkend geweld omhoog gestuwd. Er woont, zo wordt verteld, in die grot met zijn water als vloeibaar kristal een nimf en er is een wei met bovenaards mooie bloemen. Daar liggen zeven diamanten en telkens wanneer de nimf zo’n diamant optilt, welt er een nieuwe waterstroom op. Pas als ze alle diamanten heeft gelicht, komt het water tot bij de vijgenboom die eens in het jaar kan drinken.
Nog steeds heeft de bron haar geheimen niet prijsgegeven, bedenkt Louise tevreden als ze terugwandelt. Talrijke expedities werden al ondernomen om haar diepte te peilen. Mannen daalden er op gevaar van eigen leven in af, de beroemde kapitein Cousteau onderzocht haar met van camera’s voorziene duikrobots. Ze daalden dieper en dieper, ze doken bijna zo diep als de rotsen rond de bron hoog zijn, maar ook zij geraakten niet tot bij de bodem. Maar wat was die bewegende schim, die de duikers in de duistere diepte van de bron hadden gezien?
Neen, de bron geeft haar geheimen niet prijs. Er zijn plekken waar de natuur zo krachtig is dat ze de mens ondanks alles overwint. Zelfs hier, denkt Louise, terwijl ze langsheen de kraampjes en souvenirshops, de terrassen met de somptueuze ijscoupes, de herrie en het volk loopt. Zelfs hier weet de plek haar kracht te bewaren.
Even later drinkt Louise thee op een eilandje in de rivier. In deze tuin was het dat Petrarca, die melancholische balling, de eenzaamheid kwam zoeken, dat hij de laurierbomen plantte, dat hij de sonnetten schreef voor zijn Laura, de meest Onbereikbare aller Geliefden. De bron, denkt Louise, en de hoofse liefde, al die mooie onbereikbaarheid. Er zijn, weet Louise nu, liefdes die, als vriendschappen vermomd, altijd flonkerende diamanten blijven, altijd de diamanten die niet worden opgetild. Tussen hier en wat onbereikbaar is, ligt zo machtig veel ruimte. De ruimte waar de dichters wonen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten