Het jacht ligt al enkele dagen in de haven en altijd als ze er aan voorbijkomen, staan Louise en Victoria even stil. Het heeft een prachtig houten dek en kajuit. Het dobbert afwachtend op het water, het is één en al belofte. Dan, op de derde dag, hangt er een bord uit: gezocht, personeel voor reis naar Israël, zes maanden.
De gedachte komt als een zeemeeuw aangevlogen. Ze cirkelt over de boot, landt klapwiekend op de meerpaal, pikt in de dikke touwen, krijst, vliegt weer op, maar nooit echt ver.
’s Avonds, als ze op een terras onder het licht van lampionnen de laatste happen moussaka nemen, stelt Louise de vraag luidop: ‘Hoe komt het toch dat we zoiets niet gewoon doen?’ Victoria brengt bedachtzaam een hap naar haar mond. Schudt zachtjes haar hoofd. Kijkt naar de sterren, alsof daar het antwoord te vinden is.
De gedachte komt als een zeemeeuw aangevlogen. Ze cirkelt over de boot, landt klapwiekend op de meerpaal, pikt in de dikke touwen, krijst, vliegt weer op, maar nooit echt ver.
’s Avonds, als ze op een terras onder het licht van lampionnen de laatste happen moussaka nemen, stelt Louise de vraag luidop: ‘Hoe komt het toch dat we zoiets niet gewoon doen?’ Victoria brengt bedachtzaam een hap naar haar mond. Schudt zachtjes haar hoofd. Kijkt naar de sterren, alsof daar het antwoord te vinden is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten